Maandelijks archief: februari 2014

Bestaat het verschil tussen goed en kwaad eigenlijk wel?

God en Adam. Michelangelo. 2014

Ik las, nog niet eens zo lang geleden,  ergens dat iemand van mening was dat er geen verschil tussen goed of slecht kon zijn. Volgens mij is dat niet waar. Alles wat op basis van liefdeloosheid en onverschilligheid met betrekking tot de medemens wordt gedacht of gedaan is mijns inziens slecht. Het grijze, vooral cultureel bepaalde, grensgebied tussen goed en slecht is vaak onderwerp van discussie. De betekenis van de begrippen goed en slecht kan men definiëren aan de hand van de onderzoeksresultaten van de evolutie-biologie en de evolutie-psychologie. Men kan deze wetenschappelijke resultaten als bewijs accepteren, maar men kan ook de bijbelse tien geboden als indicatie van het goede en het slechte aanvaarden. Maar ook “De Gulden Regel”, van de filosoof Immanuel Kant (“wat u niet wilt dat u geschied, doe dat ook een ander niet”) is voor vele mensen een kompas als het gaat om goed en kwaad. Uiteindelijk is en blijft het een zuiver persoonlijke invulling. Ons hele leven worden we ook gedwongen om, op straffe van disciplinaire maatregelen, ons gedrag te richten naar de ideëen over goed en kwaad die we als samenleving in wetten hebben vastgelegd en die we in instituties hebben ondergebracht. Lees hiertoe de creatieve en inzicht gevende boeken van de Franse filosoof Michel Foucault. Het zou de wereldbevolking baten als we het bestaan van goed en kwaad en het verschil tussen deze twee begrippen defintief wetenschappelijk zouden kunnen duiden. Het zou een fantastische stap betekenen op weg naar de ontmaskering van al die volstrekt irrationele godsdiensten, die met alle beestachtige wreedheden die deze religies kennelijk moeten aankleven de leefwereld van veel mensen tot een hel transformeren.

6 reacties

Opgeslagen onder Uncategorized

Seneca en de Stoa.

Seneca Afbeelding 2014 Seneca. Zijn zelfmoord. 2014

Het Stoïcisme, dat eeuwenlang de invloedrijkste filosofie was in de Grieks-Romeinse wereld, had vòòr Seneca al een lange geschiedenis. Gesticht door Zeno van Citium (geboren in 336/7 voor Chr. op Cyprus) is de Stoa verder ontwikkeld en aangepast door een opeenvolging van denkers wier opvattingen over verschillende logische, ethische en kosmologische vraagstukken behoorlijk uiteen liepen. Maar als een morele “geloofsbelijdenis” was het gebaseerd op het hierna volgende “geloofskader”:

De aanhangers van het Stoïcisme zagen de wereld als één grote gemeenschap waarin alle mensen broeders en zusters waren die gestuurd werden door één opperste “goddelijke” voorzienigheid, die al naar gelang de keuze of de context kon worden aangeduid door een verscheidenheid aan beschrijvingen en namen, waaronder “de goddelijke rede”, “de scheppende rede”, “natuur”, “geest of doel van het universum”, “bestemming”, “persoonlijke god”, zelfs als “de goden” (als concessie aan de traditionele religie). Het is de plicht van de mens om in overeenstemming te leven met de goddelijke wil, hetgeen als eerste betekent, dat men zijn leven in overeenstemming dient te brengen met de wetten van de natuur, en ten tweede, dat men zich geheel en zonder te klagen diende te schikken in al datgene wat het noodlot in petto heeft. Slechts door zo te leven en geen al te grote waarde te hechten aan al die zaken die hem op elk moment weer kunnen worden ontnomen, kan hij de ware en onwrikbare vrede en tevredenheid ontdekken, van welke ambitie, overvloedige luxe, en boven alles, hebzucht zich tot de grootste hinderpalen mogen rekenen.

Het leven in overeenstemming brengen met de natuur betekent niet alleen het ter discussie stellen van ingeslepen persoonlijke gewoonten en algemene gebruiken en een dusdanige omvorming van onze eigen persoonlijkheid dat we in staat geraken om het bijna zonder alles te kunnen stellen op slechts de allernoodzakelijkste dingen (water, sober en gezond voedsel, basale kleding, propere zeer eenvoudige behuizing etc.) na, maar ook, en dat is in feite het allerbelangrijkste, het actief ontwikkelen van de ons aangeboren en dus inherente gave van de ratio, de rede, de eigenschap die ons op beslissende wijze laat verschillen van de dieren. Het is de bedoeling dat we dit rationele element, dit onderdeel van de universele rede, deze “goddelijke vonk” die zetelt in onze menselijke hoedanigheid, helemaal vrij maken en perfectioneren, zodat deze rede, deze logos, ten strijde kan trekken tegen pijn, aanstellerij, verdriet, bijgeloof en doodsangst, het kan overwinnen en het uiteindelijk kan neutraliseren. Deze ratio, deze rede zal ons laten inzien dat niets goed of slecht is, maar dat het leven en ons denken van alledag dit zo aan ons voorstelt. Het is de bedoeling dat de hartstochten, het genot, kortom de emotionele uitwassen worden gedisciplineerd en wel zodanig dat het lichaam en de emoties zich altijd onderworpen weten aan de tucht van de geest en de ziel. Zodoende zullen we geraken bij het ware doel van de mens n.l. “geluk” (te begrijpen in die zin dat het gaat om afwezigheid van verdriet, boosheid, woede, etc.), door vast te houden aan de enige echte goede zaak in het leven, namelijk aan datgene wat men in het Grieks “Arete” noemt en in het latijn “Virtus”. In het Nederlands meestal, niet zo gelukkig, vertaalt door middel van het woord “Deugd”. Dit opperste ideaal van de “deugd”, ook wel “Summum Bonum” genoemd wordt in de filosofie van de Oudheid gewoonlijk samengevat in vier kerneigenschappen:

  • Wijsheid (moreel inzicht)

  • Moed (Dapperheid)

  • Zelfbeheersing

  • Rechtvaardigheid (oprecht en rechtvaardig handelen).

Deze eigenschappen stellen de mens in staat om zich zelve genoeg te zijn, om bestand te zijn tegen “het lijden” en zich te verheffen boven de wonden en de verstoringen van het leven (vaak voorgesteld door vrouwe Fortuna, de godin van het (nood-)lot. Zelfs een slaaf (sic!) die zich aldus heeft bewapend, kan vrij genoemd worden en een vorst zijn omdat hij door zijn geestelijke onaanraakbaarheid zelfs door een koning niet gedeerd of aangeraakt kan worden. En zo zijn er nog wel meer van deze “stoïstische tegenstellingen”, bijvoorbeeld: “De kortste weg naar rijkdom, is de verachting van diezelfde rijkdom”.

Deze levensfilosofie, deze filosofische ethiek, die zich gesteund wist door een coherent systeem van fysica en logica, kreeg voor het eerst vorm in de geest van denkers, die, alhoewel zij griekstalig waren, voor het merendeel niet afkomstig waren uit Europa (Klein-Azie, de Levant, Tarsus, Cyprus, Babylon) Desondanks vermocht dit de aantrekkingskracht die deze filosofie had op ontwikkelde romeinse burgers, niet verminderen, toen deze er zo rond het midden van de tweede eeuw v. Chr. voor het eerst mee in aanraking kwamen. De plichten die deze filosofie voorschreef t.w. moed en doorzettingsvermogen, zelfbeheersing en zelfvertrouwen, eerbaar en oprecht gedrag, rechtvaardig handelen, eenvoudige en sobere gewoonten, redelijkheid en gehoorzaamheid aan de staat, waren voor de meeste romeinen vanzelfsprekend en kwamen nauw overeen met de traditionele opvatting van “Virtus”. De ontwikkeling van het “Jus Naturae” ,oftewel het natuurrecht, door de romeinse juristen en de vereenzelviging door Posidonius (een vertegenwoordiger van de Midden – Stoa) van een ideale wereldgemeenschap volgens het stoïcisme (de cosmopolis) met de hoedanigheden van het Romeinse rijk maakte de acceptatie van het stoïcisme door de Romeinse burger zelfs nog makkelijker. Het waren pas de latere Romeinse keizers die een hekel begonnen te krijgen aan het stoïcisme omdat deze filosofie ervan uit gaat dat het gedrag van eenieder bekritiseerd moet kunnen worden, dus ook het soms perverse en misdadige gedrag van de keizers van het Romeinse rijk. Sommige van die keizers reageerden op deze kritiek door de schuldigen te verbannen. De aanhangers van het stoïcisme stonden overigens gewoonlijk helemaal niet vijandig tegenover de monarchie, ondanks het feit dat zij steeds openlijk verklaarden dat, gezien ieders plicht om zijn rol in het leven op een juiste deugdzame wijze te vervullen, rangen en standen dientengevolge eigenlijk helemaal niets voorstelden. Ondanks brede acceptatie in genoemde ontwikkelde Romeinse kringen, had het vroege stoïcisme een onaantrekkelijke keerzijde, waardoor deze filosofie er niet in slaagde om de grote massa te beïnvloeden. De wijze aanhanger van het vroege stoïcisme had iets onwerkelijks, iets gefingeerds. Het leek of er in het verleden van deze wijze iets was gebeurd waardoor hij opeens tot grote deugd was gekomen. Kennelijk was het binnen deze filosofie niet mogelijk om zich geleidelijk aan te verbeteren door zich langzamerhand te bekwamen in het naleven van die regels die tot een deugdzame stoïstische leefwijze moesten leiden. Het doel wat de vroege Stoa zich stelde leek veel te hoog gegrepen voor de gewone mens. De gewone alledaagse menselijke emoties werden versikt en onderdrukt bij het fanatieke streven naar “apatheia”, naar de onvatbaarheid voor gevoelens. Van Cato, de grote stoïstische “heilige”, werd bijvoorbeeld gezegd dat hij spijt had van het feit dat hij zijn echtgenote eens had gekust in een ogenblik van dreigend gevaar.Het vroeg-stoicisme hield, onder bepaalde omstandigheden, ook in, dat het zelfrespect van een man vereiste dat hij zelfmoord zou moeten plegen. Dat werd gezien als een daad van opperste edelmoedigheid. Dus door het ideaal van “autarkeia”, van opperste onafhankelijkheid, na te streven, scheen de “perfecte” mens te verworden tot een volstrekt onthechte en afstandelijke persoon, die zich ver verheven voelde boven de werkelijke wereld waarin hij leefde. Ondanks al zijn idealisme en oprechtheid wekte dit stoicisme de indruk een kille, dogmatische en onrealistische leefwijze voor te staan.De grote bijdrage van Seneca voor de filosofie van de oudheid is gelegen in de vermenselijking van het stoïcisme, waarmede een proces werd gecontinueerd dat eigenlijk al ver daarvoor was begonnen in Rhodos en Rome respectievelijk door Panaetius en Posidonius (zie daartoe “Philosophical Predecessors and Contemporaries” door John Sellars).

Alhoewel Seneca schreef voor een verhoudingsgewijs beperkte kring van ontwikkelde mensen – hij richtte zich meestal tot een bepaalde vriend of tot een familielid alsof hij hun speciale geestelijke adviseur was – laten zijn brieven en essay’s een stoïcisme zien dat veel meer overeen kwam met de werkelijkheid en de zwakheden van de menselijke natuur. Het schier onbereikbare ideaal van de “apatheia” werd door hem sterk aangepast. Zelfgenoegzaam, onafhankelijk en onaangedaan als hij blijft, kan de wijze nu wel vrienden hebben en, tot op zekere hoogte, een “menselijk” rouwproces doormaken, als een van die vrienden hem door de dood komt te ontvallen. In de nieuwe Stoa is het de plicht van de wijze en deugdzame mens geworden om vriendelijk en vergevingsgezind te zijn t.a.v. Zijn medemensen, zelfs om zijn leven te wijden aan het helpen bij het zoeken naar het geluk van die medemensen. Bij zijn manier van leven dient hij te vermijden dat hij zich duidelijk verschillend (lees: “superieur”) profileert ten opzichte van al diegenen die hij moreel tracht te verheffen. Het is duidelijk dat hij, net als alle anderen, moet vechten tegen zijn zwakheden in een lang en vaak pijnlijk verlopend proces dat uiteindelijk moet leiden naar uitmuntendheid, en waarbij een beetje hulp van “bovenaf” of inspiratie door een goed voorbeeld van een medemens, natuurlijk niet is te versmaden. Seneca schept zelf nog al eens op over zijn eigen vooruitgang bij eerdergenoemd proces, maar is toch ook wel weer in staat om bescheidenheid en nederigheid te betrachten zoals moge blijken uit een beschrijving van zichzelf als “ een persoon die nog ver verwijderd van is van de noodzakelijke tolerantie, laat staan van de kwalificatie ‘uitmuntend’ ”.

In beweringen over de betrekkingen van de mens tot een benevolente, ja zelfs liefhebbende god en over het geloof in het menselijke geweten, zijnde een goddelijk geïnspireerd “innerlijk licht van de geest”, is de houding en overtuiging van Seneca in feite veel oprechter religieus dan de geformaliseerde staatsgodsdienst van Rome waar in zijn tijd eigenlijk niet veel meer van over was dan een nagloeiend residu van het eens zo felle vuur der hartstocht waarmede men toen, lang geleden, een grote hoeveelheid zeer oude goden en godinnen vereerde.

Christelijke schrijvers herkenden al snel de nauwe overeenkomsten tussen de “geïsoleerde” (uit de context gehaalde?) zinnen in het werk van Seneca en sommige verzen uit de bijbel. Anderzijds echter, werden de woorden “god” of “de goden” door de filosofen van de Stoa meer gebruikt als, niet per se religieuze, eerbiedwaardige en passende uitdrukkingen, dan dat deze begrippen stonden voor onmisbare, waarheidsgetrouwe bestanddelen, essentieel als basis voor het Stoïcisme als filosofie. Bovendien was de tendens binnen het Stoïcisme altijd om het belang van de mens in het universum eerder te verheffen dan de positie van de mens te verlagen in het aangezicht van een hoger (goddelijk) gezag. Binnen het stoïcisme werd soms wel eens gespeeld met het idee van onsterfelijkheid in een hiernamaals, maar Seneca hield zich hier niet mee bezig. Voor hem was de deugd, het leven volgens de natuur, volgens de rede, net als voor veel andere aanhangers van het stoïcisme, een beloning op zichzelf in dit aardse leven evenals de ondeugd zijn eigen straf betekende. De religieuze “honger” van het volk, van de massa, werd in die dagen, eigenlijk net als nu, niet gestild door de geestelijke opbrengst van de rationele filosofie, maar door de cultus en het bijgeloof van Isis en Mithras en natuurlijk ook door het net ontluikende christendom.

De betekenis van Seneca voor de oudheid bestond, behalve uit het feit dat hij de filosofie in de latijnse literatuur heeft doen herleven, met name uit het gegeven dat hij het stoïcisme heeft gespiritualiseerd en sterk heeft vermenselijkt.

Heeft Seneca invloed gehad op de moderne filosofie, op de filosofie van vandaag?

Wij verplaatsen ons daartoe in Seneca en nemen hem mee naar onze tijd. Hij zou de gang van zaken, zeker aan de Engelstalige universiteiten, beslist veroordeeld hebben. Hij zou waarschijnlijk hebben gevonden dat men zijn tijd verdeed aan allerlei rare taalkundige en semantische (semantiek is de leer der betekenis van woorden of de leer van de interpretatie van formele systemen) puzzels en aan tijd verspillende haarkloverij op het gebied van de abstracte formele logica. Maar, nog belangrijker dan voorgaande, zou hij, met alle kracht die in hem was, de opvatting hebben veroordeeld volgens welke het totaal geen taak van de filosofie is om mensen in betere personen te veranderen. Hij zou dit hoogverraad en majesteitsschennis hebben gevonden!! Het enorme vertrouwen dat Seneca had in de filosofie als lerares van het leven, was gebaseerd op zijn geloof dat de doelstelling van de filosofie een zuiver praktische was, namelijk om zielen te genezen en om vrede en orde te schenken aan verwarde en koortsige geesten die, afgezet tegen de leer van het stoïcisme, in hun leven de volstrekt verkeerde doelen nastreefden. Wat we met de filosofie zeggen zou van nut moeten zijn en niet alleen maar interessant of onderhoudend. Het Stoïcisme is uitermate doelgericht, zeer praktisch en nuttig. Het goede leven kan men leren door de deugd na te streven. Het onvoorwaardelijke geloof van Seneca in de gelijkheid en de broederschap van de mensen, ondanks alle hinderpalen zoals ras, klasse, stand, rang, orde, etc., heeft zijn wortels in de vroege Stoa en heeft op den duur, door de eeuwen heen, geleid tot grote verbetering van de rechtspositie van slaven in het romeinse rijk. Het Stoiïcisme was ook de vonk die het vuur deed ontbranden dat ons steeds helderder deed zien hoe belangrijk het grensoverschrijdende natuurrecht is. Een recht dus dat nationale grenzen overstijgt en dat de basis vormt voor de validiteit (waarheidsgehalte) van onze huidige internationale recht. Vele componenten van het stoïcisme zijn terug te vinden en op indirecte wijze vervat in veel constituties en droegen in het nog niet eens zo ver achter ons liggende verleden voor een niet onaanzienlijk deel bij aan het “idealisme” dat werd verkondigd door de aanstichters van de Franse en Amerikaanse revoluties.

Voor een Stoïcijn leidde Seneca een bewogen leven. Hij studeerde, hij voedde op, hij bestuurde, en misschien, het kan bijna niet anders, intrigeerde en manipuleerde hij ook wel. Wij rekenen Seneca tot de late school van de Stoa. De vroege Stoa werd gesticht door Zeno van Citium. Chrisippos behoorde ook tot deze vroege Stoa.

Seneca wordt verweten dat hij niet of ternauwernood leefde naar zijn eigen principes. Uit de historische bronnen lijkt dat inderdaad zo te zijn geweest. Hij verzamelde veel rijkdom en veel macht. Als men het stoïcisme goed heeft doorgrond dan weet men dat dat geen probleem hoeft te zijn. Seneca heeft, mijns inziens, de argumenten van zijn tegenstanders, argumenten die meestal uit afgunst of machtshonger werden geboren, voldoende weerlegt. Ik wil er nog aan toevoegen dat de waarheid, de authenticiteit of de rationaliteit van een filosofie niet staat of valt met de persoon die deze filosofie uitdraagt en propageert. Het zou erop neerkomen dat, indien de stelling van Pythagoras was uitgedacht door Hitler, deze stelling onmogelijk juist zou kunnen zijn omdat Hitler een verderfelijke figuur was. Iedereen begrijpt dat zoiets onzin is. Ik vind wel dat Seneca in zijn “Gelukkig Leven” (uit de “Dialogen”) zich net iets te fel verweert om een echte stoïcijn te zijn. Zie daartoe de citaten die ik dienaangaande aanhaal. Van harmonie, onverstoorbaarheid en weloverwogenheid is weinig terug te vinden.

Ik vind het jammer dat Seneca meende het gedachtegoed van het vroege Stoïcisme te moeten populariseren. De filosofie van het Stoïcisme leent zich niet voor groepsdenken en voor een geïnstitutionaliseerde moraal. De leer van het Stoïcisme moet niet via een vorm van evangelisatie worden uitgedragen omdat alle nadruk ligt op de puur individuele perceptie en beleving. Het zal een echte stoïcijn werkelijk een zorg zijn of een ander net zo denkt of handelt als hij zelf denkt en handelt. Het vroege Stoïcisme werd niet uitgedragen als ware het een religie van de waarheid. En dat trekt mij ook zo aan in het vroege Stoïcisme, dat puur individualistische en anti-evangelische karakter. Door het makkelijker toegankelijk proberen te maken verloor het Stoïcisme veel van zijn zeggenskracht en werd het zeer kwetsbaar voor allerlei onterechte kritiek. Het klinkt misschien vreemd maar het Stoïcisme kan eigenlijk niet anders dan elitair zijn. In het schier onbereikbare schuilt ook zijn kracht.

Wat zijn geschriften betreft vind ik Seneca een beetje een kletsmajoor. Hij herhaalt alles tot in het oneindige, waardoor de zeggenskracht van zijn woorden in mijn ogen sterk vermindert.

Bepaalde elementen van het Stoïcisme zijn uiteraard tot op de dag van vandaag actueel. Soberheid van handelen, van leven, een milde onthechting van het aardse bestaan, prevalentie van inhoud en veel minder aandacht voor de vorm zonder het belang van de esthetiek uit het oog te willen verliezen, dit alles zou de contemporaine westerse wereldburger in zijn algemeenheid geen kwaad doen.

Echter, mijn primaire kritiek op het Stoïcisme, is dat het begrip “liefde” begrijpelijkerwijs (want emoties zijn voor dwazen) niet voorkomt in de vocabulaire van de Stoa. Liefde die je de ander wilt geven op basis emotionele betrokkenheid. Die liefde kan de Stoïcijn niet geven, noch ontvangen. Liefde moet, binnen de filosofische kaders van het Stoïcisme, noodzakelijkerwijs wel afstandelijk zijn en wordt veelal voorgesteld door het begrip logos, of door de kille ratio. En dat is jammer.

6 reacties

Opgeslagen onder Uncategorized