De Saga van de Grauwe Kobolt. Inleiding.
Mijn leven lijkt rustig te verlopen, zonder al te grote incidenten, maar mijn innerlijke wereld is daarmede niet in overeenstemming. Mijn geest is net een ketel waarin voortdurend nieuwe gerechten worden uitgeprobeerd doch waarvan er maar zelden één de toets der kritiek kan doorstaan. En zo struikel ik, metaforisch gesproken, op kreupele geestelijke benen door mijn schijnbaar rustige leven. Hier en daar verfraai ik wat, maar soms moet ik verwachtingen naar beneden bijstellen.
Gezeten in een net niet gemakkelijke stoel probeer ik een niet zo boeiend boek te lezen, redenen waarom mijn aandacht dreigt te verslappen. In mijn rechter ooghoek bemerk ik, in een flits, een beweging. Maar wat er precies beweegt kan ik niet zien. Steeds als ik kijk is het weg. Op het tafeltje naast mijn net niet gemakkelijke stoel staat een koud wordend kopje koffie. Vanwege intermitterend opspelende maagklachten moet ik altijd voorzichtigheid betrachten met de inname van koffie. Niet te veel dus aub. Naast mijn koud wordend kopje koffie op genoemd pretentieus design-achtig bijzettafeltje van massief eikenhout (gesneden uit èèn stuk hout) bevindt zich een protserig kristallen vaasje dat een twee-eenheid vormt met een massieve kristallen asbak waarin een plectrum en wat euro’s liggen. Weer die beweging! Ik leg het boek weg en sta op. In de hoek van de studeerkamer zie ik iets liggen. Felgroen met donkerrood. Het is een piepklein jasje (felgroen) met een miniscuul puntmutsje (donkerrood). Poppenkleertjes? Ik buk om het nader te bekijken, als ik weer in mijn ooghoek iets zie bewegen. Op mijn tafeltje, tussen asbak en vaasje staat plots een naakte kale kabouter. Ik hoor een hoog gepiep. Inmiddels is het bloed uit mijn hoofd weggetrokken. Droom ik? Naar voren buigend bemerk ik dat het gepiep verandert in coherente taal. “Ik heb de Grote Kabouter gezien, ik heb geen aardse goederen meer nodig”, piept het manneke. Op zijn enkels rust het vale bruine broekje en in zijn linker handje houdt hij een verbogen brilletje. Mijn God, denk ik, “De Grote Kabouter”, het is dus toch waar! “Waar heb je Hem gezien” vraag ik barser dan mijn bedoeling is, waardoor het ventje struikelend over zijn broekje, terugdeinst en over de rand van het tafeltje dreigt te kieperen. Ik kan hem nog net voor een lelijke val behoeden door hem bliksemsnel op te pakken. Tussen mijn duim en mijn wijsvinger beweegt het kereltje heen en weer in verwoede pogingen om uit mijn pincetgreep los te geraken. “In de tuin”, gilt hij, “Het was in de tuin”. “Wil je dat we naar de tuin gaan? “, vraag ik. “Het zal wel moeten”, kermt de naakte kabouter. “Wel”, besluit ik kordaat, “Dan gaan we naar de tuin”. Nu moet u weten dat mijn tuin niet zo maar een tuin is. Het is namelijk wat men pleegt te noemen: een magische tuin. Door jarenlange noeste arbeid en met behulp van veel witte toverkracht ben ik er in geslaagd om achter mijn statige villa “Rozenpracht” een “Safe Haven” te creëren voor ontheemde feeën en verjaagde aardmannetjes. Zij hebben mijn tuin verdeeld in territoria waarvan de bijbehorende soevereiniteit angstvallig door beide partijen wordt beschermd. En daar, tussen het fragiele luchtkasteel van de etherische feeën en de bonkige droomburcht van de altijd wat bozige aardmannetjes staat, op een klein verhoginkje, de “Grote Kabouter”. “Tot hier en niet verder”, knerpt hij door zijn roeptoeter van barnsteen. Ik zet de kale kabouter snel op het bedauwde gras en ga op mijn hurken zitten om het versterkte gepiep van de “Grote Kabouter” beter te kunnen horen. “Ik ben het alfa en het omega”, schreeuwt hij, “Ik ben de grote Maker!!”. “Verklaar u nader”, vraag ik hem, “Hoe moet ik uw positie zien? Bent u misschien een zogenaamde Heilbrenger, een zogenaamde messias, of schuilen er wellicht duistere bedoelingen achter uw grote woorden en moet ik u zien als een onheilsprofeet”. “Hoort mij aan”, schreeuwt GK mij toe door zijn roeptoeter, “Staakt uw onnozel gebazel. Eerder zullen oceanen koken en continenten verzinken dan dat ik u enig kwaad zal berokkenen. Neen, mij gaat het allereerst om het borgen van uw zielenheil, mij gaat het hoofdzakelijk om het veilig stellen van uw geest en de geest van al die andere bewoners van deze gedoemde planeet. Onlangs is mij namelijk ter ore gekomen dat u en de uwen in groot gevaar verkeren. Het Kwaad, dat miljarden jaren sluimerde in de krochten van de diepe ruimte, heeft zich ten langen leste verwaardigd zijn werkelijke gezicht te tonen en neemt u van mij aan, dat levert een huiveringwekkende en angstaanjagende aanblik. U dient onverwijld uw biezen te pakken en zich zo snel mogelijk in te schepen op ons sterrenschip “De Grauwe Kobolt”. Uw reis zal lang zijn en de gevaren velen, maar deze zullen in het niet verzinken bij de adembenemende gruwelijkheden die u wachten als u hier op deze Aarde blijft. Deze planeet is door het Kwaad uitverkoren als thuisbasis. Over een aantal weken zullen de eerste zwarte schepen des onheils landen en zal een taktiek der verschroeide Aarde worden toegepast, maar dan geheel anders dan dat wij deze kennen. Niemand zal overleven. Het Kwaad hecht namelijk geheel niet aan comfortabele leefomstandigheden of romantische ideeën. Het hecht sowieso niet aan leven zoals wij dat kennen. Het wil meteen boter bij de vis. De aarde zal branden en oceanen zullen verdampen”. “Dat zijn eigenlijk best wel hele grote woorden voor een klein mannetje”, probeer ik nog te relativeren, maar midden in mijn zin wordt ik al driftig overschreeuwd door een woest gesticulerende GK. “U dient te luisteren, u dient acht te slaan op mijn profetiën. Als u mij respectloos behandelt, dan zult u uw trekken thuis gaan krijgen!!! Ik deel hier namelijk de lakens uit, knoop dat goed in uw oren”. Verbouwereerd blaas ik mentaal de aftocht en besluit het allemaal te laten gebeuren.
Na snel enige bezittingen in een reistas te hebben gestouwd en mijn reiskleding te hebben aangetrokken, meld ik me weer bij GK voor actieve dienst. Het duimgrote kaboutertje, dat zich inmiddels heeft gehuld in een verblindend wit gewaadje afgezet met gouden biezen, neemt mij laatdunken van kop tot teen op en concludeert: “Dit is het begin van een queeste naar vrede, harmonie en duurzaamheid”. Ik vind dat heel wat voor zo’n opgewonden en cholerische kabouter en kan een glimlach niet onderdrukken. “Ik zie dat u nog steeds sceptisch staat tegenover mijn missie, maar het kan mijns inziens niet anders zijn dan dat de bizarre werkelijkheid die zich zal ontrollen in ons beider nabije toekomst uw ietwat cynische aarzeling zal veranderen in ontzag en verwondering. Hoor mij aan: eerder zal een grote lompe reus, bijvoorbeeld zo een als u er bent, tot waarachtig zelfinzicht komen dan dat mijn profetiën in de toekomst niet zullen samenvallen met de zich aanstonds ontrollende werkelijkheid. Weet bovenal, dat in dit, mogelijk in uw ogen, nietige lijfje een ontzagwekkende toverkracht is samengebald die slechts op het juiste moment wacht om zich met ontzagwekkende en ziedende kracht te manifesteren”. Ondanks de krachtige barokke taal van het ventje houd ik zo mijn bedenkingen en besluit ik voorlopig zijn dreigende woorden voor kennisgeving aan te nemen.
Wij staan inmiddels achter in de tuin, en wel precies daar waar het gazon grenst aan de nog min of meer gecultiveerde bosschages dewelke op hun beurt verderop langzaam overgaan in steeds ruwer en onhergergzamer wordende wouden. “Ik ben er klaar voor”, spreek ik monter, “Op naar de zwarte oceaan, op naar de “Grauwe Kobolt”. “Ho, nog even, voor alle duidelijkheid”,zegt de GK, “Ik ben de leider op deze tocht. U bent alleen rekening en verantwoording schuldig aan mij en aan niemand anders, louter en alleen omdat ik hier de enige en uitverkoren vertegenwoordiger van het Goede ben op deze oncomfortabele stinkplaneet. En denkt u vooral niet dat ik dit allemaal leuk vind! Dus het is alleen aan mij om te zeggen: “Op naar de Zwarte Oceaan, op naar de “Grauwe Kobolt”, u zegt dat dus niet. Begrepen?”.
Ik krijg zo’n flauw vermoeden dat het een zware en moeizame tocht gaat worden en geef de GK voorlopig het voordeel van de twijfel.
Het naakte kaboutertje – Bollo blijkt zijn naam te zijn – , met wiens hysterische gedrag het allemaal begon, is inmiddels bij zinnen gekomen, heeft zich weer in zijn kleurige kleertjes gehesen en is door de GK benoemd tot persoonlijke assistent, hetwelk voorlopig inhoudt dat hij de barnstenen roeptoeter van de GK moet torsen, inclusief de daarbij behorende esotherische versterker. GK heeft een ernstig uitziende witte muts opgezet die aan de basis is afgezet met een rand van solide gouddraad. Aan de punt van het hoofddeksel bungelen twee massief gouden “belletjes”. Doordat deze belletjes van massief goud zijn, beperkt het “klingelen” zich tot een dof gedempt en onregelmatig tikken. Een geluk bij een ongeluk. Ik zelf ben gekleed in een jagerspak dat van soepel zeildoek is gemaakt. Het is donkergroen van kleur met hier en daar robijnrode accenten. Mijn donkerbuine vilten jagershoed met brede rand staat achteloos op mijn kale schedel. Om de bol van de hoed zit een stevige linnen band met uitsparingen die tijdens de jacht bedoeld zijn voor het bergen van mijn forse hagelpatronen. De GK en zijn persoonlijke assistent heb ik op de rand van mijn hoed getild alwaar zij in de voornoemde uitsparingen zijn geklommen, om te voorkomen dat zij door onverhoedse bewegingen mijnerzijds, van mijn hoofddeksel ter aarde zullen storten.
Nb. De rest volgt nog wel een keer, als ik vind dat het zin heeft om het verhaal af te maken. Wel kan ik verklappen dat de odyssee van de Grauwe Kobolt de onwaarschijnlijkheden van de werkelijkheid nog verre zal gaan overstijgen. Het zal een queeste worden door de krochten van het multiversum. Huiveringwekkend en profetisch. De lezer (en dat ben ik voornamelijk zelf) is bij deze gewaarschuwd. Lees verder →