Maandelijks archief: november 2013

Ongewild inkijkje in de hel. Waarschuwing!

Hel volgens Luca Signorelli.

Hel volgens Luca Signorelli.

Verdwenen ouders. De kerk biedt troost. Maar later is het helemaal verkeerd gegaan.

Verdwenen ouders. De kerk biedt troost. Maar later is het helemaal verkeerd gegaan.

Ik kan het niet meer vertellen, helaas. Maar ik kan nog wel, zij het met moeite, de pen hanteren. Wat ik gezien heb tart elke beschrijving. Het begon ’s morgens vroeg toen ik nog lag te slapen. Het was nauwelijks licht. Ik werd wakker van een striemend gebrom. Een geluid rechtstreeks afkomstig uit de onderwereld. Mijn slaapkamer werd verlicht door een flikkerend wit-blauwe straling. Zo nu en dan was het geknetter van elektrische ontladingen te horen. Maar het meest beangstigend was nog wel dat ik in al dat tumult duidelijk stemmen hoorden die gilden, kermden en brulden. Ik ging rechtop zitten in bed en zag dat het geluid afkomstig was van een schilderij aan de muur tegenover mijn bed. Het schilderij stelt een heuvel voor met op het hoogste punt een kathedraal. Voor die kathedraal strekt zich een weide uit die doorkruist wordt door een zandweg. Halverwege die weg spreekt een non twee kinderen toe. Het lijkt erop dat zij hen een vermaning geeft. Op de voorgrond knielt een andere non in gebed neer. Welaan, dit tafereel was verdwenen en daarvoor in de plaats scheen uit een gat in de muur dat weliswaar omhuld werd door de barokke lijst van het oorspronkelijke schilderij, een rode vuurgloed. Om de lijst zelf lichtte de muur wit-blauw op en werden elektrische ladingen mijn slaapkamer in geslingerd.
Ik stond onmiddellijk naast mijn bed en sloop naar het schilderij, daarbij min of meer ondoordacht het gevaar van een plotse elektrocutie op de koop toe nemend. Halverwege al werd ik daadwerkelijk getroffen door een bliksemflits. Maar vreemd genoeg merkte ik er niets van. Geen schroeilucht, geen hartstilstand, doch slechts een lichte huiver waarbij de haartjes op mijn armen recht overeind gingen staan. Bij het schilderij aangekomen verstoute ik mij door het gat in de muur te kijken naar wat aan gene zijde lag. Het tafereel dat zich daar voor mijn ogen ontrolde was zo afschrikwekkend en angstaanjagend dat mijn knieën als van was werden en het koude angst zweet mij uitbrak. In een landschap dat nog het meest leek op het binnenste van een goed gestookte oven, stonden in perfect symmetrische rijen gerangschikt en op een woest ziedende vuurbodem geplaatst, ontelbare levensgrote omgekeerde roodgloeiende crucifixen. Er hingen mensen aan, maar niet op de gebruikelijke manier. Zij waren van bovenaf op de crucifixen gespietst waardoor bij velen de darmen zich buiten het lichaam bevonden. Zij waren overdekt met de vreselijkste zweren en de meest afschuwelijke brandwonden. Het vreemde was dat zij allemaal leefden en volledig bij kennis bleken te zijn. Zij gilden het voortdurend uit van de pijn. En om de kwelling nog te vergroten droop er van bovenaf een soort brandende pek op hun toch al zo getormenteerde lichamen. Vlak voor mij ontwaarde ik die lieve tante Corrie die nog niet zo lang geleden van ons was heen gegaan. Haar naakte gekwelde lichaam kronkelde van pijn veroorzaakt door die helse martelingen. Zij gilde onophoudelijk. Ik probeerde te horen wat zij schreeuwde en boog mij nog dichter naar de opening in de muur. De gloeiend hete lucht die uit het gat kolkte dreigde mijn haar en mijn wimpers te verschroeien. “Er is geen hemel”, hoorde ik haar nu roepen. “Hoor naar mij, er is geen hemel” Ik deinsde terug en kwam in shocktoestand te verkeren. “Alles is voor niets geweest. De aarde was de hemel” kermde zij. Naast haar en achter haar regen zich onafzienbare rijen crucifixen aaneen. Op elk was een mens gespietst. Ik verloor het bewustzijn.

Nu lig ik in het ziekenhuis. Ik kan niet meer praten. Ik moet nog zoveel zeggen, maar het spreken is mij onmogelijk geworden door een neurologisch defect in mijn brein.
De mensen zouden moeten weten wat ik gezien heb.
Het is te laat. Veel te laat voor redding. Alles is verloren.
Het enige dat u nog rest is u op te maken voor de eeuwig durende kwelling.

1 reactie

Opgeslagen onder Uncategorized

De Saga van de Grauwe Kobolt.

Kobold met pijp. 2013

De Saga van de Grauwe Kobolt. Inleiding.

Mijn leven lijkt rustig te verlopen, zonder al te grote incidenten, maar mijn innerlijke wereld is daarmede niet in overeenstemming. Mijn geest is net een ketel waarin voortdurend nieuwe gerechten worden uitgeprobeerd doch waarvan er maar zelden één de toets der kritiek kan doorstaan. En zo struikel ik, metaforisch gesproken, op kreupele geestelijke benen door mijn schijnbaar rustige leven. Hier en daar verfraai ik wat, maar soms moet ik verwachtingen naar beneden bijstellen.
Gezeten in een net niet gemakkelijke stoel probeer ik een niet zo boeiend boek te lezen, redenen waarom mijn aandacht dreigt te verslappen. In mijn rechter ooghoek bemerk ik, in een flits, een beweging. Maar wat er precies beweegt kan ik niet zien. Steeds als ik kijk is het weg. Op het tafeltje naast mijn net niet gemakkelijke stoel staat een koud wordend kopje koffie. Vanwege intermitterend opspelende maagklachten moet ik altijd voorzichtigheid betrachten met de inname van koffie. Niet te veel dus aub. Naast mijn koud wordend kopje koffie op genoemd pretentieus design-achtig bijzettafeltje van massief eikenhout (gesneden uit èèn stuk hout) bevindt zich een protserig kristallen vaasje dat een twee-eenheid vormt met een massieve kristallen asbak waarin een plectrum en wat euro’s liggen. Weer die beweging! Ik leg het boek weg en sta op. In de hoek van de studeerkamer zie ik iets liggen. Felgroen met donkerrood. Het is een piepklein jasje (felgroen) met een miniscuul puntmutsje (donkerrood). Poppenkleertjes? Ik buk om het nader te bekijken, als ik weer in mijn ooghoek iets zie bewegen. Op mijn tafeltje, tussen asbak en vaasje staat plots een naakte kale kabouter. Ik hoor een hoog gepiep. Inmiddels is het bloed uit mijn hoofd weggetrokken. Droom ik? Naar voren buigend bemerk ik dat het gepiep verandert in coherente taal. “Ik heb de Grote Kabouter gezien, ik heb geen aardse goederen meer nodig”, piept het manneke. Op zijn enkels rust het vale bruine broekje en in zijn linker handje houdt hij een verbogen brilletje. Mijn God, denk ik, “De Grote Kabouter”, het is dus toch waar! “Waar heb je Hem gezien” vraag ik barser dan mijn bedoeling is, waardoor het ventje struikelend over zijn broekje, terugdeinst en over de rand van het tafeltje dreigt te kieperen. Ik kan hem nog net voor een lelijke val behoeden door hem bliksemsnel op te pakken. Tussen mijn duim en mijn wijsvinger beweegt het kereltje heen en weer in verwoede pogingen om uit mijn pincetgreep los te geraken. “In de tuin”, gilt hij, “Het was in de tuin”. “Wil je dat we naar de tuin gaan? “, vraag ik. “Het zal wel moeten”, kermt de naakte kabouter. “Wel”, besluit ik kordaat, “Dan gaan we naar de tuin”. Nu moet u weten dat mijn tuin niet zo maar een tuin is. Het is namelijk wat men pleegt te noemen: een magische tuin. Door jarenlange noeste arbeid en met behulp van veel witte toverkracht ben ik er in geslaagd om achter mijn statige villa “Rozenpracht” een “Safe Haven” te creëren voor ontheemde feeën en verjaagde aardmannetjes. Zij hebben mijn tuin verdeeld in territoria waarvan de bijbehorende soevereiniteit angstvallig door beide partijen wordt beschermd. En daar, tussen het fragiele luchtkasteel van de etherische feeën en de bonkige droomburcht van de altijd wat bozige aardmannetjes staat, op een klein verhoginkje, de “Grote Kabouter”. “Tot hier en niet verder”, knerpt hij door zijn roeptoeter van barnsteen. Ik zet de kale kabouter snel op het bedauwde gras en ga op mijn hurken zitten om het versterkte gepiep van de “Grote Kabouter” beter te kunnen horen. “Ik ben het alfa en het omega”, schreeuwt hij, “Ik ben de grote Maker!!”. “Verklaar u nader”, vraag ik hem, “Hoe moet ik uw positie zien? Bent u misschien een zogenaamde Heilbrenger, een zogenaamde messias, of schuilen er wellicht duistere bedoelingen achter uw grote woorden en moet ik u zien als een onheilsprofeet”. “Hoort mij aan”, schreeuwt GK mij toe door zijn roeptoeter, “Staakt uw onnozel gebazel. Eerder zullen oceanen koken en continenten verzinken dan dat ik u enig kwaad zal berokkenen. Neen, mij gaat het allereerst om het borgen van uw zielenheil, mij gaat het hoofdzakelijk om het veilig stellen van uw geest en de geest van al die andere bewoners van deze gedoemde planeet. Onlangs is mij namelijk ter ore gekomen dat u en de uwen in groot gevaar verkeren. Het Kwaad, dat miljarden jaren sluimerde in de krochten van de diepe ruimte, heeft zich ten langen leste verwaardigd zijn werkelijke gezicht te tonen en neemt u van mij aan, dat levert een huiveringwekkende en angstaanjagende aanblik. U dient onverwijld uw biezen te pakken en zich zo snel mogelijk in te schepen op ons sterrenschip “De Grauwe Kobolt”. Uw reis zal lang zijn en de gevaren velen, maar deze zullen in het niet verzinken bij de adembenemende gruwelijkheden die u wachten als u hier op deze Aarde blijft. Deze planeet is door het Kwaad uitverkoren als thuisbasis. Over een aantal weken zullen de eerste zwarte schepen des onheils landen en zal een taktiek der verschroeide Aarde worden toegepast, maar dan geheel anders dan dat wij deze kennen. Niemand zal overleven. Het Kwaad hecht namelijk geheel niet aan comfortabele leefomstandigheden of romantische ideeën. Het hecht sowieso niet aan leven zoals wij dat kennen. Het wil meteen boter bij de vis. De aarde zal branden en oceanen zullen verdampen”. “Dat zijn eigenlijk best wel hele grote woorden voor een klein mannetje”, probeer ik nog te relativeren, maar midden in mijn zin wordt ik al driftig overschreeuwd door een woest gesticulerende GK. “U dient te luisteren, u dient acht te slaan op mijn profetiën. Als u mij respectloos behandelt, dan zult u uw trekken thuis gaan krijgen!!! Ik deel hier namelijk de lakens uit, knoop dat goed in uw oren”. Verbouwereerd blaas ik mentaal de aftocht en besluit het allemaal te laten gebeuren.
Na snel enige bezittingen in een reistas te hebben gestouwd en mijn reiskleding te hebben aangetrokken, meld ik me weer bij GK voor actieve dienst. Het duimgrote kaboutertje, dat zich inmiddels heeft gehuld in een verblindend wit gewaadje afgezet met gouden biezen, neemt mij laatdunken van kop tot teen op en concludeert: “Dit is het begin van een queeste naar vrede, harmonie en duurzaamheid”. Ik vind dat heel wat voor zo’n opgewonden en cholerische kabouter en kan een glimlach niet onderdrukken. “Ik zie dat u nog steeds sceptisch staat tegenover mijn missie, maar het kan mijns inziens niet anders zijn dan dat de bizarre werkelijkheid die zich zal ontrollen in ons beider nabije toekomst uw ietwat cynische aarzeling zal veranderen in ontzag en verwondering. Hoor mij aan: eerder zal een grote lompe reus, bijvoorbeeld zo een als u er bent, tot waarachtig zelfinzicht komen dan dat mijn profetiën in de toekomst niet zullen samenvallen met de zich aanstonds ontrollende werkelijkheid. Weet bovenal, dat in dit, mogelijk in uw ogen, nietige lijfje een ontzagwekkende toverkracht is samengebald die slechts op het juiste moment wacht om zich met ontzagwekkende en ziedende kracht te manifesteren”. Ondanks de krachtige barokke taal van het ventje houd ik zo mijn bedenkingen en besluit ik voorlopig zijn dreigende woorden voor kennisgeving aan te nemen.

Wij staan inmiddels achter in de tuin, en wel precies daar waar het gazon grenst aan de nog min of meer gecultiveerde bosschages dewelke op hun beurt verderop langzaam overgaan in steeds ruwer en onhergergzamer wordende wouden. “Ik ben er klaar voor”, spreek ik monter, “Op naar de zwarte oceaan, op naar de “Grauwe Kobolt”. “Ho, nog even, voor alle duidelijkheid”,zegt de GK, “Ik ben de leider op deze tocht. U bent alleen rekening en verantwoording schuldig aan mij en aan niemand anders, louter en alleen omdat ik hier de enige en uitverkoren vertegenwoordiger van het Goede ben op deze oncomfortabele stinkplaneet. En denkt u vooral niet dat ik dit allemaal leuk vind! Dus het is alleen aan mij om te zeggen: “Op naar de Zwarte Oceaan, op naar de “Grauwe Kobolt”, u zegt dat dus niet. Begrepen?”.
Ik krijg zo’n flauw vermoeden dat het een zware en moeizame tocht gaat worden en geef de GK voorlopig het voordeel van de twijfel.

Het naakte kaboutertje – Bollo blijkt zijn naam te zijn – , met wiens hysterische gedrag het allemaal begon, is inmiddels bij zinnen gekomen, heeft zich weer in zijn kleurige kleertjes gehesen en is door de GK benoemd tot persoonlijke assistent, hetwelk voorlopig inhoudt dat hij de barnstenen roeptoeter van de GK moet torsen, inclusief de daarbij behorende esotherische versterker. GK heeft een ernstig uitziende witte muts opgezet die aan de basis is afgezet met een rand van solide gouddraad. Aan de punt van het hoofddeksel bungelen twee massief gouden “belletjes”. Doordat deze belletjes van massief goud zijn, beperkt het “klingelen” zich tot een dof gedempt en onregelmatig tikken. Een geluk bij een ongeluk. Ik zelf ben gekleed in een jagerspak dat van soepel zeildoek is gemaakt. Het is donkergroen van kleur met hier en daar robijnrode accenten. Mijn donkerbuine vilten jagershoed met brede rand staat achteloos op mijn kale schedel. Om de bol van de hoed zit een stevige linnen band met uitsparingen die tijdens de jacht bedoeld zijn voor het bergen van mijn forse hagelpatronen. De GK en zijn persoonlijke assistent heb ik op de rand van mijn hoed getild alwaar zij in de voornoemde uitsparingen zijn geklommen, om te voorkomen dat zij door onverhoedse bewegingen mijnerzijds, van mijn hoofddeksel ter aarde zullen storten.

Nb. De rest volgt nog wel een keer, als ik vind dat het zin heeft om het verhaal af te maken. Wel kan ik verklappen dat de odyssee van de Grauwe Kobolt de onwaarschijnlijkheden van de werkelijkheid nog verre zal gaan overstijgen. Het zal een queeste worden door de krochten van het multiversum. Huiveringwekkend en profetisch. De lezer (en dat ben ik voornamelijk zelf) is bij deze gewaarschuwd. Lees verder

1 reactie

Opgeslagen onder Uncategorized

De laatste wereld.

EmissionNebula NGC6357 Verhaal. 2011

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Duizenden kilometers lang. Een rechte weg door graanvelden en akkerland. Geen bochten. Werkelijk geen enkele bocht. Onder een kleine gouden zon. Een rechte weg. Duizenden kilometers lang. En om de tweehonderd kilometer een oogststation. Met wondermachines. Oogstmachines. Grote rode monsters. Geen mensen. Ik ben al langer dan een jaar onder weg. Reeds achtduizend kilometer te voet afgelegd. Het is belangrijk dat de reis wordt gemaakt. Op weg naar de kust. Naar het grote water. Nog duizenden kilometers te gaan. Op de einder, voor mij, wordt de hemel bedekt door de halve boog van een andere zon. Een rode dwerg die vlakbij staat, nauwelijks warmte afgeeft en het gouden licht van de kleine zon met zijn rode schijnsel mengt tot de prachtigste amber-achtige kleurschakeringen. De horizon staat vele honderden kilometers ver weg. Deze planeet is groot. Enorm groot. Vier keer het volume van de Aarde met een massa die net iets minder is dan de massa van de Aarde.
De tijd is oud. Heel erg oud. En loopt ten einde. De boodschap moet verteld worden aan de inwoners van de stad. Het is mijn taak om dat te doen. Maar het wormgat, de poort tot deze wereld, bevindt zich bijna aan de andere kant van deze planeet. Ik moet dus vele tienduizenden kilometers afleggen om bij mijn doel te komen. Dit is de oogstplaneet. De Levenschenker.
De stad ligt op een eiland midden in het grote water. Een zee van tienduizenden kilometers groot. Ik ben op weg naar die zee. Om het slechte en het goede uit te leggen. Om de bewoners voor te bereiden op het einde. De versnelling, de kosmische dynamiek gaat nu zo snel dat het universum elk moment kan overgaan in een singulariteit.

Ik houd mijn pas in want de onderhoudsunit heeft zich vlak voor mij gematerialiseerd en hangt als een groot gouden ei ongeveer drie meter boven de stoffige weg. Er ontstaat een opening in de wand door de toepassing van biologische diafragma-technieken en er vormt zich op vloeiende wijze een uitstulping onder de cirkelvormige opening. Een vormeloze bult die langzaam tot een trap transformeert. Hetzelfde gebeuren elke dag al meer dan een jaar lang. Ik ga naar binnen. Eet het voedsel dat voor mij klaar staat. Ik heb nog even contact met de centrale en hoor dat de werkelijkheid steeds onwaarschijnlijker wordt. Dat het steeds moeilijker wordt om greep te houden op de versnellende kosmische processen. De tijd dringt, wordt mij te verstaan gegeven. De pelgrimstocht moet volbracht worden. De waarheid moet vastgesteld worden. En ik ben degene die het allemaal moet volvoeren. Ik leg mij te ruste op de boven de vloer zwevende bank, die zich naar mijn lichaam voegt en mee vervormt met al mijn bewegingen. De slaap komt als een zegen. Mijn dromen vormen de brandstof die ik nodig heb om mijn taak te volbrengen. Zij brengen mij dichtbij het Kwade en het Goede. Alsof ik het aan kan raken. De urgentie ijlt na als ik wakker wordt. Ik verfris mezelf, neem van het gereedstaande voedsel en verlaat via de trap de onderhoudsunit. Zodra ik weer op de weg sta lost de unit op. Ik wil mijn tocht hervatten, als mijn oog getroffen wordt door een transporter die schuin voor mij naast de weg zweeft. Ik begrijp dat de urgentie gebied dat ik gebruik ga maken van deze gravitatieneutralisator. Op gesproken woord neemt de transporter de vorm van een archaïsch vervoermiddel aan. Een wagen met wielen, veel koper, gietijzeren onderdelen en een stuur. Het voertuig blijft ongeveer tien centimeter boven de grond zweven. Ik denk vooruit en we gaan op weg. Met een matige snelheid van 50 kilometer per uur. Harder kan niet. En geluidloos. Slechts het ruisen van de wind verstoort de stilte. Vijftig kilometer per uur. De magiematrix laat niet anders toe.

Ik leg maximaal 500 kilometer per dag af. Mijn voertuig is comfortabel. Het heeft naast een ruim dek een overdekte ruimte met zit-slaapplaats en sanitaire voorzieningen. Vlak voor ik de kust zal bereiken verandert de atmosfeer. Het wordt vochtiger. Een andere reuk. De verten worden heiig. De verre horizon verdwijnt in nevelen. Na ongeveer dertig dagen reizen kom ik aan bij het kuststation en zie ik het grote water voor mij.
Het kust-overslagstation beslaat ongeveer 450 vierkante kilometer. Tot meer dan een kilometer hoge gebouwen, verlaten metalen wegen. Vreemde machines en bij de aanlegplaatsen de vreemdsoortigste vaartuigen. Alles precies zoals het was toen het zo’n honderdvijftigduizend jaar geleden door de mens werd verlaten. Verlaten in verband met overbodigheid. Klaar voor gebruik. Geen stof, geen vuil. Steriel. Onverbiddelijk en angstaanjagend. Ik loop door de eindeloze straten. Mijn geluiden klinken eenzaam op tegen de massieve staketsels. Twaalf duizend jaar aan levenservaring kunnen mij niet behoeden voor de kille en melancholieke huiver die deze ultieme, in de tijd gestolde, nutteloosheid mij bezorgt.
Mijn verblijf duurt niet langer dan vier aardedagen. Het contact met Centrale leert mij dat er niet veel tijd overschiet. Ik moet me haasten. De inwoners van de laatste stad moeten gewaarschuwd worden.
Mijn voertuig bevindt zich in de haven en hangt ongeveer twee meter boven het volledig transparante water van de binnenoceaan. Het dematerialiseren van het kuststation heb ik volgens de afspraken met Centrale minutieus voorbereid in die vier dagen. De blauwdruk voor het te maken overgangstoestel wordt vervolgens in nog geen aarde-uur gematerialiseerd via een zeer complexe nanotechniek. De “intelligente” moleculen zoeken op aanwijzing van de Centrale hun nieuwe plaats en vormen zo de tijdtransitie-unit. Ikzelf geef het sein en de unit verheft zich met behulp van zijn gravitatieneutralisatoren om zich naar een vooraf bepaalde stationaire positie te begeven in de ruimte boven de planeet.
Ik beman het voertuig en zet koers naar de laatste stad. De reis duurt vijfentwintig saaie dagen voordat ik in het westen een streepje van een schaduw waarneem boven de verre horizon. Het oceaanwater is kristalhelder en staat mij toe wel driehonderd meter diep te kunnen kijken. Er is geen leven. Het water is dood. Het streepje schaduw blijkt de bovenkant te zijn van een machtig rotseiland dat naar mate ik dichterbij kom steeds verder uitrijst boven de strakke lijn van de einder. Na nog eens driedagen torent het rotsmassief zeker twaalf kilometer voor mij op uit de diepten van de oceaan. Het eiland is zwart en steekt loodrecht uit het water omhoog. Het lijkt kunstmatig. De omtrek van het eiland is vijftienhonderd en zeventig kilometer. Het vertegenwoordigt met zijn hoogte van twaalf kilometer een enorm volume. Als ik dichterbij kom constateer ik aan de zwarte glad gepolijste en onder een hoek van exact negentig graden uit het oceaanwater oprijzende wand dat hier sprake moet zijn van iets artificieels. Wellicht door mensenhand tot stand gebracht. Met behulp van oude technieken. De materie maakt geen contact met mijn nano-activator. Wel ontdek ik honderdtien kilometer naar het noorden een opening in de gladde zwarte wand. Ik zet koers naar het noorden en bij de opening aangekomen constateer ik dat er sprake is van een gat in de vorm van een halve boog met een diameter van vijftienhonderdmeter. De opening is angstaanjagend. In feite is het een cirkel maar precies de helft ligt onder de zeespiegel. Langzaam dichterbij komend zie ik in de halfschaduw dat de opening zich als een tunnelbuis naar binnen toe uitstrekt tot in de verre verte. Helemaal aan het nog net zichtbare einde van de tunnel zie ik een zweem van licht. Een illusie van een eindpunt. Huiverend stop ik mijn voertuig en bezie of ik een plan kan bedenken. Hoe ik naar de oppervlakte van het eiland kan reizen en of ik wel binnen de bandbreedte van de magiematrix zal blijven bij een opwaartse beweging van twaalf kilometer.
Ik zweef de opening van de tunnel binnen en ga weer stilliggen. Overleg met Centrale levert op dat nu gerust gaat worden en dat over tien uur de reis naar het binnenste van dit reusachtige bouwwerk zal aanvangen.
Na de rustpauze maak ik me op om verder de tunnel in te zweven. Het water in de tunnel is van dezelfde kristalheldere kwaliteit als het water van de oceaan. Er heerst stilte. Een oorverdovende stilte. Ik reis naar het vermoeden van licht aan het einde van de tunnel. Dit vermoeden verandert alras in zekerheid. Aan het einde van de tunnel is licht. Lichtgroen licht. Ik moet nog ongeveer dertig kilometer gaan. De tocht verloopt zonder bijzonderheden. Naast en boven mij het ondoordringbare zwart van het “gepolijste” niet nader te classificeren materiaal, waar het hele eiland van gemaakt schijnt te zijn. De lichtgroene gloed wordt steeds duidelijker. Ik kan nu, met nog zo’n vijftien kilometer te gaan, zien dat de tunnel op een verlichte ruimte uitkomt. De lichtgroene gloed die de reusachtige tunnel steeds meer begint op te lichten heeft een merkwaardig rustgevende invloed op mijn aanvankelijk gespannen gemoedstoestand. Als ik de tunnelmond verlaat zie ik een uitgestrekte rimpelloze watervlakte voor mij. Het zwarte matriaal vormt hier kennelijk een holte van gigantische afmetingen. De tunnelopening die mij als het ware uitspuwde is achter mij te zien als een enorme lichtgrijze halve maan . Ik ga stil liggen en zweef nu ongeveer drie meter boven het water. Na raadpleging van Centrale wordt mij duidelijk dat ik in een volkomen bolvormige ruimte ben aangekomen. Een bolvormige ruimte met een diameter van honderdtwintig kilometer die exact voor de helft met water is gevuld. Ik zweef dus boven een, door een enorme koepel overdekte, binnenzee. Na 35 kilometer zou er rechts weer een opening zijn volgens Centrale. Ik ga op weg en blijf een paar kilometer van die enorme omhoog rijzende gitzwarte wand af. Ook hier is zicht mogelijk door die allereigenaardigste lichtgroene gloed. Er is geen specifieke lichtbron te duiden. Mijn voertuig blijft exact drie meter boven het kristalheldere, volledig transparante water zweven.

Nb. Dit is een voorlopig concept van een ijzingwekkend verhaal over het einde van ons universum. Er volgt natuurlijk nog veel meer. Volgend jaar of zo.

2 reacties

Opgeslagen onder Uncategorized

Hyves stopt. Nadenken over hoe het verder moet met mijn blogs.

Zo jammer. Ik had een prachtige externe opslag voor mijn blogs op Hyves. Hyves gaat nu sluiten wegens onvoldoende winstgevendheid. Dus ik ben mijn externe opslag kwijt. Uiteraard heb ik vliegensvlug al mijn verscholen blogs op mijn eigen externe vaste schijf gezet. Geen man overboord dus. Maar wel weer extra werk.
Afgezien van deze organisatorische perikelen heb ik nog eens nagedacht over de kwaliteit van mijn eigen blogs. Dat nadenken resulteerde in een voorlopig besluit. Ik ga meer verhalen maken en veel minder van die rare opiniërende stukjes. Al te veel openhartigheid op dit blogplatform leidt tot niets en moet dus voortaan maar vermeden worden. Ook de frequentie gaat veranderen. Ik ben al vijf jaar bezig om een goed blogformat te vinden. Uiteindelijk kom ik er wel. Uitgangspunt daarbij is dat ik de vorm van een blog totaal niet belangrijk of interessant vind, maar de inhoud wel. Voorlopig maar eens wat minder bloggen. Zo langzamerhand hoop ik er in te slagen om het crypto-exhibitionisme, dat eigenlijk voor iedereen die blogt een motiverende factor is, maar eens wat in te gaan tomen. P1060854 Ik houd dus op met het ventileren van mijn meningen en uberhaupt met datgene wat mij dwars zit of zo. Er wordt al genoeg geouwehoerd op de wereld. Mijn mening, daar ben ik inmiddels wel achter, is net zo waardeloos als uw mening. Het is er een uit de zeven miljard meningen, dus totaal niet relevant. Ik zeg u vaarwel wat dat betreft. U zult mij niets meer over mijzelf en mijn gekke meningen horen. Ik heb mijn punt nu wel gemaakt. Genoeg is genoeg!

Nb. Ik zal het blog alleen nog maar gebruiken om mijn krankzinnige korte verhalen op te slaan.

6 reacties

Opgeslagen onder Uncategorized

Maalstroom. Eerlijk vertellen wat je voelt.

Het is volbracht.

Het is volbracht.

Omdat ik soms op een misschien wel overdreven wijze kan verlangen naar netheid, orde en regelmaat en omdat ik in mijn hoofd al de mooiste reizen kan maken die, in mijn beleving, eigenlijk nooit door de werkelijkheid worden geëvenaard, ben ik zelf helemaal niet reislustig. Ik omring me met mijn eigen parafernalia en zit de dag uit in een droom van geschiedenis en filosofie. Ik verwonder me over de denkkunst van anderen en tracht er iets van op te steken. Het droevige geloei van jan-met-de-pet dat via alle gaten en kieren van het internet doordringt tot mijn weerloze en weltfremde digitale veste vergalt veel van mijn zoektochten. Want het banale en het ordinaire valt helaas niet geheel buiten te sluiten. Opgewonden stemmen van journalisten, bloggers en kwetteraars die, hysterisch, de allergewoonste zaken toch een sensationeel tintje weten te geven, maken dat ik me soms ver verwijderd voel van de schoonheid en het evenwicht van een “hoger”, beter leven. Het is dan alsof ik tenonder ga in een woest kolkende maalstroom van harde, wrede en onbarmhartige woorden die op een bozige haatvolle manier worden uitgespuugd door bloeddorstige horden van gemankeerde en teleurgestelde mensen die niets anders meer voor ogen hebben dan het leven uit te leven. Tot de dood de verlossing brengt en hun woede eindelijk definitief kan verschroeien in het alledaagse helse vuur van crematoriumvlammen.

Ik liep langs verre stranden of beklom rotsige wanden. Het bleef gewoon, eigenlijk niets bijzonders en al helemaal niet uitdagend. Ik ontmoette in verre stoffige landen arme drommels die honger hadden, ziek waren en verongelijkt. Voor mij bleef het toch allemaal hetzelfde.

Het blijft de onontkoombare sleur van het déjà vu, de versteende voorstelling van het avontuurlijke, het mogelijke. Het blijven voor mij gewoon niet verrassende “belevenissen” en “uitdagingen”, maar kennelijk dus wel precies datgene wat mensen meestal aanzet en verlokt tot het maken van al die verre gevaarlijke reizen.

Wel kan ik mij, daarentegen, uitzonderlijk verbazen over de massieve impact van mijn gemoedstoestanden op mijn leven van alledag. Deze emotionele ervaringen schilderen met de penselen van mijn ratio steeds weer nieuwe meesterwerken in mijn ontvankelijke bewustzijn. Mijn gedachten die vormen en belevenissen scheppen en kunnen gaan waar een lijflijk mens nooit zal kunnen gaan. De plaats waar de taal meestal tekort schiet om de woelingen van hart en ziel te duiden. Op die plek beleef ik mijn “avonturen”.

De tragiek van de zaak is dat ik uit hoofde van mijn functie veel over deze aardbol moest rondzwerven. Deze bezigheid heeft mij nooit kunnen bekoren en steeds weer werd ik getroffen door de gelijkvormigheid van zo op het oog niet gelijkvormige belevenissen. De echte afwisseling, de werkelijke belevenissen die er voor mij toe doen, ervaar ik als ik in mijn bizarre gedachten en mijn grenzeloze fantasie rondzwerf. Ik wijk hierin dus, zoals ik steeds weer moet constateren, zeer sterk af van de gemiddelde mens bij wie het kennelijk precies andersom is. Ik vraag me wel eens af waarom ik ook in deze kwestie weer zo hardgrondig anders moet zijn dan de rest. Weer zo’n vervloekte uitzondering! Niet dat ik er echt onder gebukt ga, maar het is wel lastig als je met je medemensen van gedachten wilt wisselen.

 

Nb. Ik besef dat ik me met dergelijke ontboezemingen wel heel erg kwetsbaar maak. Ik hoef het niet te plaatsen, maar ik doe het toch. Over dat krankzinnige exhibitionisme van de blogger, en het mijne in het bijzonder,  heb ik al eens wat geschreven. Vrijblijvend bloggen met mooie foto’s en prachtige gedichten is uiteraard volstrekt risicoloos en dergelijke activiteiten zie je hier dan ook heel veel. Ik geniet ervan. Maar voor mij, afgezien van het gegeven dat ik niet beschik over dergelijke artistieke vaardigheden, is dat kennelijk niet genoeg. Kennelijk geniet ik ervan om mezelf belachelijk te maken!

1 reactie

Opgeslagen onder Uncategorized