Een ijskoude bries veegt over het bevroren water. Dorre bladeren dansen strak gegroepeerd op de sisfluisterende melodie van de, afwisselend aanzwellende en dan weer luwende, winterwind. Witte berkenstammen staan in strak gelid mathematisch opgesteld langs de oever van het meertje. Een enkele sneeuwvlok kondigt de komst van meer sneeuw aan. Diep in zijn kraag gedoken kijkt de jager naar een open ruimte tussen de berken aan de overkant. Van ver klinkt het geluid van krakende takken. Bruinachtige schimmen verschijnen tussen de berken en een eerste hert verschijnt op de open plek. Het is een imposant dier met een kolossaal gewei. In de schemering zijn de contouren van het hert zijn nauwelijks zichtbaar. De jager moet zich inspannen om het dier te zien. Er vallen nu meer sneeuwvlokken. De jager huivert. Hij kijkt nog een keer en ziet nu dat het hert zijn kop naar hem toe heeft gewend. Het schijnt dat het hert hem ziet. Een blauw geflikker tussen het gewei van het hert doet de jager schrikken. Langzaam verschijnt het kruis van de voor ons gestorven Heer der Heren tussen het gewei van het kolossale beest. Dof dreunend bast een stem uit den hoge op de jager neder. “Gij zult niet doden” In een reflexbeweging gooit de jager het geweer van zich af. Hij zet het op een lopen. De lucht lijkt zich te verdichten. Trillingen worden lichamelijk voelbaar. Het zwerk splijt open en er verschijnt een reuzenhand die van tussen de wolken de vluchtende jager bij zijn donder pakt. “Ho eens even, mannetje, niet zo snel” De jager spartelt tussen duim en wijsvinger. “Weet je wel wie ik ben? ” dondert de stem van de eigenaar van de hand. “Neen Heer” kermt de jager. “Ik ben de God van het hellevuur en het voorgeborchte”
“Uw dagen zijn geteld” De hand laat de jager los, die van grote hoogte op de aarde stort. Althans zo lijkt het. Zijn val wordt echter gebroken door een onzichtbaar krachtenveld. Snikkend van doodsangst blijft de jager liggen. “Hoort mij aan” buldert de God van de hand. “Gaat heen en verspreid de mare dat ik te zevender dage wederkeer om een eindselectie te maken” “Gij zult mijn profeet zijn. Toegerust met singuliere gaven”. Na een knetterende donderslag sluit zich het gat in de wolken. Het hert is verdwenen. En de wind huilt uit het oosten en stuwt de sneeuw verticaal door de lucht.
ja, denkt de jager, dat kan dan allemaal wel zo wezen, maar waarom ik. Ik heb toch niets fout gedaan. Eerst jaagt Hij mij schrik aan met die hand en dan moet ik ook nog eens profeet zijn. Hij slaat het stof en de sneeuw van zijn zijn kleren en loopt terug om zijn geweer te zoeken. Maar ziet……………….op de plek waar hij zijn geweer neergooide ligt nu een staf. Een gouden staf. Om de staf hangt een groenig elektrisch schijnsel, dat licht pulseert. De jager bukt en grijpt de staf. Er vaart een huivering door zijn lichaam. Hij ziet wijde verten. Geheimen worden hem geopenbaard. Zijn kleding is veranderd in een harige mantel. Op zijnen rug een knapzak met een eetnap en een ligkleed. Meer niet. Hij trekt de wereld in om zijnen boodschap te verkondigen. Zullen de mensen hem gaan geloven?
Na twee jaren van doempreken in taveernes en op marktpleinen staat de profeet op een dag op de markt van een klein dorp in de bergen. Zijn gouden staf verspreidt een groen pulserend licht en zijn toehoorders luisteren ademloos naar zijn vermaningen en zijn verbale apocalyptische vergezichten. Sommigen hebben zich ter aarde gestort en wenen bittere tranen van berouw. Anderen staan met verwaten harde koppen te grijnzen en bespotten de doemprekende apostel. Het hart van de profeet verhardt zich bij de aanblik van zoveel blasfemie. Hij werpt zijn hoofd in de nek en roept met verheffing van stem om interventie van het bovennatuurlijke. En ziet………….., een heftig tempeest daalt van de bergen naar het dorp en vernietigt al wat zij op haar weg vindt. De profeet behoedt de vrome lankmoedigen, maar de harteloze spotters worden op wrede wijze door het natuurgeweld gedood. Hij hoort de stemme Gods die zegt dat hij zich op moet maken voor de gloeiende gesel der laatste dagen. Hemelschepen dalen op aarde neder en herbergen de zachtmoedigen. De ongelovigen worden door het leger van God zonder aanziens des persoons uitgeroeid. Er wordt een minuscuul zwart gat in de kern van de aarde geplaatst en dit betekent het einde van de wereld. De planeet vreet zichzelf als het ware op. De hemelschepen vertrekken en waar eens de aarde was is nu niets meer.
Ja, mensen, het kan verkeren. Hoogmoed komt voor de val. Beziet uw leven en herstel wat u nog kunt herstellen. Uw dagen zijn immers geteld.
NB. Ik mag graag over het einde der tijden schrijven. In gezwollen bombastische taal. Ik haat verhalen met van die korte klootzinnetjes en volgestouwd met onterecht optimisme. De mens moet boeten. Hij moet boeten voor al zijn wandaden. En als ik hem dan niet kan straffen, dan moet God dat maar doen. Die is er beter toe geëquipeerd dan ik. Dus hel en verdoemenis alstublieft en niet van die halfzachte pseudo-moderne kutverhaaltjes die altijd weer en tot vervelens toe goed aflopen. Humor, ironie en zelfspot zijn de wapens van de goede schrijver. Dit alles gevat in een pantser van ironie. Lachen jongen!!!!
En jijzelf dan? Kijk eens naar jezelf, roepen de verstilde en zeker wetende calvinisten. Waarom hanteer jijzelf dan niet de wapens van humor, ironie en zelfspot? Ik weet het niet. Wellicht omdat ik mijzelf geen goede schrijver vind. Mij is echter alles om het even. Gaat u maar heen en denkt u er maar het uwe van. U wilt en kunt toch niet anders.
Wat rest is verwarring.