Zijn besluit staat vast. Hij vertrekt. Nog nooit heeft hij het zo zeker geweten. Hij gaat weg. Na de zoveelste knallende ruzie met zijn partner is het welletjes geweest. Hij voelt zich al jaren geketend en niet vrij. De kinderen op school kunnen hem ook niet meer boeien. Zij worden steeds dommer en oppervlakkiger, zo lijkt het wel. De wis- en natuurkunde die hij onderwijst ontkiemt niet langer in vruchtbare aarde, maar verdroogt in de dorre bodem van de anti-intellectuele puberale oppervlakkigheid alwaar het tot stof vergaat en wordt meegevoerd op de schrale wind van de volledige desinteresse. De sociale media veranderen de leerlingen in agressieve, banale, conformistische zombies. Nee, het plezier is eraf. Hij gaat. Dat staat vast.
Vannacht heeft hij zijn rugzak al gepakt. De spullen die hij nodig heeft tijdens zijn voorgenomen tocht had hij reeds in huis vanwege de ontelbare survivaltochten die hij in zijn leven al maakte. Hij zal naar de bergen lopen. Naar de plek waar hij een tijd terug getuige was van een wonderbaarlijk verschijnsel. Aan hem verscheen toen een in lompen gehulde zwerver die een knoestige herdersstaf in zijn hand hield. De grond trilde en het licht vervormde tot een draaikolk van schittering en veelkleurig geflonker. De zwerver sprak maar er was geen geluid geweest. Toch wist hij wat die zwerver had bedoeld. Hij zou hier eens terugkomen om een belangrijke boodschap in ontvangst te nemen. Over dertig jaar. En die tijd is nu om. Hij gaat op weg. Naar de bergen.
Om half vijf s’morgens trekt hij de deur achter zich dicht. Zijn partner slaapt nog. In een brief op de keukentafel staat de reden van zijn vertrek. Zij mag hem niet achterna komen. Zij mag hem ook niet gaan zoeken. Dit is zijn missie. Hij moet dit helemaal alleen doen.
Door oneindig rivierenlaagland trekt hij te voet naar het zuiden. Nu en dan moet hij met behulp van een brug of een oude scheef hangende veerpont de brede rivier oversteken. Na twee weken lopen worden in de verte de donkere contouren zichtbaar van het immense gebergte waarvan sommige grillige kartelpieken bijna ongemerkt oplossen in laaghangende grijsblauwe wolkenflarden. Het landschap begint langzaam te hellen en hij merkt dat het hem meer moeite kost om vooruit te komen. Vals plat. De stadjes zijn ouder. De mensen norser. Het begint te regenen. De omgeving wordt groener. Grauwbruine koeien, waarvan sommigen potsierlijk grote bellen om hun nek dragen, laten hun sonore, melancholieke, en verontrustende geloei horen. Het geluid lijkt van alle kanten komen. Hij wordt bevangen door een onbestemd angstig gevoel. Zijn wereld begint te kantelen. Alles begint te veranderen.
Hij loopt nu over de alpenweide waar hij de zwerver ooit ontmoette en onder een bouwvallig ruwhouten afdak voor koeien ziet hij hem daar nu weer zitten. De wolkenflarden boven de alpenweide beginnen te draaien en te kolken. De onooglijk en nietig uitziende vagebond wordt weer, net als toen, door het sissende, flonkerende, en glinsterende licht omgeven. Zijn uiterlijk verandert. Zijn gezicht krijgt in een langzaam vloeiende metamorfose de esoterische en nobele trekken van een engel die wel de afgezant moet zijn van het verheven panopticum der onaardse hemelwezens. De engel draagt nu een wit gewaad afgezet met biezen van puur goud en op zijn hoofd verschijnt een tiara van platina afgezet met robijnen en diamanten. In zijn rechterhand houdt hij het tweesnijdend zwaard der hemelse gerechtigheid en zijn ogen gloeien met de kracht van het louterende en sacrale vuur van de usgeisnan.
In het hoofd van de man dondert een stem. Hij gooit zich ter aarde en bedekt zijn gezicht met zijn handen.
“Voorwaar, hoor mij aan, gij nietswaardige, onbeduidende en bevlekte sterveling, ik ben de god van het begin en het einde, ik ben de boodschapper van uw schepper, ik breng u berichten over glorie en vervloeking. Aan u is de taak toegevallen om dit universum naar zijn einde te leiden. U zal immense krachten ontvangen. U zult de wereldkoning zijn. Uw einde zal zich voltrekken in gruwel en in onheil. Hoor mij aan, u zult zich naar het middelpunt van deze wereld begeven en van daaruit de mensheid betoveren met uw legenden en sagen over geld, macht en respect. Uw wil zal geschieden en u zal, gelijk het perverse gouden kalf, aanbeden worden door de heffe des volks. U zult ieder het zijne geven en u zult ieder ter verantwoording roepen. Ga heen en verricht de daden die nodig zijn om dit universum te doen oplossen in de heerlijkheid van hem wiens naam niet gezegd mag worden!!”
Na de laatste woorden van de aartsengel klinkt luid en aanhoudend hoorngeschal. De man wordt een vervreemdende gemoedstoestand gewaar. Iets in zijn binnenste lijkt zich te herschikken en de werkelijkheid treedt even terug om plaats te maken voor een visioen van ongekende pracht, gepaard aan een vervreemdend gevoel van eenwording met alles dat was, dat is en dat nog zal zijn.
Hij treedt op zijn schreden terug en gaat in het eerstvolgende slaperige stadje naar het stille marktplein alwaar hij een albasten hoorn steekt en het oeroude signaal van weemoed en doem afgeeft waar de stedelingen wel op af moeten komen. Hij staat in een oude, scheef gezakte, muziektent en voor hem wachten de samengedromde mensen op wat komen gaat. Hij laat vuur op zijn handen dansen en vlinders vliegen uit zijn mond. Dan heft hij zijn handen en ziet, alle huizen van het stadje veranderen in paleizen. De mensen zingen zijn lof en keren terug naar hun paleizen waarin onvoorstelbare schatten liggen opgestapeld. En de man weet dat het goed is. De man weet dat zijn zegeningen 1000 jaar gaan duren. Hij heft zijn ogen ten hemel en uit zijn mond klinkt het droefste gehuil dat ooit op aarde werd gehoord.
Na negen jaar buigen alle groten der aarde voor zijn gezag en verzamelen de grootste geesten zich voor zijn aardse troon. Hij belooft hen onsterfelijkheid en almacht. Hij verklaart de oorlog aan zijn vijanden en hij begint een kruistocht tegen het verborgene. De Liefde zaagt aan de poten van zijn massief gouden zetel en zijn vier ruiters der duisternis rijden over de aarde en brengen rampspoed al waar zij gaan. Precies tien jaar na de verschijning op de berg daalt de herboren Messias af naar de aarde. Naast zich de aartsengel, die met een slag van zijn machtige vleugels de aarde van al zijn zwarte ongerechtigheden ontdoet. De eens uitverkoren man wordt met zweren geslagen; zijn ledematen verlammen en zijn aardse rijk verkruimelt in het aangezicht van de Messias die was, is en zal zijn. De met zonden overladen volgers van de man worden in het kolkende en ziedende hellevuur geworpen alwaar zij voor eeuwig de helse pijnen der duivelse verbranding moeten ondergaan.
Dit leerzame verhaal werd gemaakt naar aanleiding van het gezegde: “Boontje komt om zijn loontje”.
Maar wanhoopt niet, want u zal immens geluk en grote rijkdom ten deel vallen en uw vijanden zullen sidderen in de aanschijn van uw liefdevolle meedogenloosheid. Als je iets echt wilt, kun je het ook bereiken.