Maandelijks archief: februari 2017

Gedachtenspinsels over het beeld dat ik van mijzelf heb en het valse beeld dat ik, “filosofisch” gezien, wel met betrekking tot de ander moet hebben.

existentialisme-weird-2017

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Mij valt steeds vaker op dat nogal wat mensen waarmee ik in het dagelijkse leven moet omgaan, een ietwat vertekend en rooskleurig beeld van zichzelf trachten te construeren. Zij leggen zich er op toe om in de loop van een interactie (praatje, gesprek, discussie, debat, vergadering etc.) op geraffineerde wijze een overdreven positief en somtijds zelfs regelrecht ongeloofwaardig beeld van zichzelf te creëren. Volgens mij was dat vroeger, voor zover ik het mij kan herinneren, toch iets minder het geval. Tijdens mijn opvoeding heeft men mij meegegeven dat je bescheiden moet zijn en dat je vooral de keizer moet laten wat des keizers is. Tevens werd mij duidelijk gemaakt dat, mocht je over bepaalde talenten beschikken, je toch min of meer moreel verplicht bent om met deze talenten te woekeren, maar ook dat je deze talenten mede ten faveure van de publieke zaak zou behoren aan te wenden. Constant werd ik tijdens mijn opvoeding gewezen op het fenomeen van de onbaatzuchtigheid en op de ethische noodzaak van altruïsme. Maar uiteraard ik ben in deze de maat niet en is het daarom best wel interessant eens na te gaan wat een zelfbeeld nou eigenlijk is en op welke wijze wij ons een beeld van onszelf en van de ander vormen.

De vragen zijn dus: hoe ontstaat het zelfbeeld bij de gemiddelde mens? Welke rol spelen anderen bij de totstandkoming van een zelfbeeld? Maar ook: hoe ontstaat ons beeld over de ander? En een vraag die daar, mijns inziens, ook mee te maken heeft: kunnen wij de werkelijkheid buiten ons eigen ‘IK’ (ons totale zelfbewustzijn) wel kennen als een absoluut objectieve, dus geheel buiten het subjectieve zelfbewustzijn bestaande, werkelijkheid ?

Eerst iets over de ‘gemiddelde’ mens. Wat betekend gemiddeld? Gemiddeld betekent: “het midden houdend tussen twee uitersten” en ook wel “die waarde, maat, grootte hebbend, die men verkrijgt door het totaal te delen door het aantal. Ook: (bw) dooreengenomen.

Inmiddels is wel duidelijk dat het idee van de ‘gemiddelde mens’ alleen als statistische entiteit voorkomt in de vocabulaire van, met name, de menswetenschappen. Dat is onder meer een van de redenen dat bijvoorbeeld keihard werkende rechtse mensen niet graag praten over ‘de gemiddelde mens’ en over allerlei algemeenheden, theorieën en toekomstvisies. Want echte conservatieve rechtse mensen, zo heb ik zelf meer dan eens kunnen constateren, hebben bijna allemaal een hartgrondige hekel aan de vervelende, confronterende ‘beuzelarij’ van de menswetenschappen. Zij kwalificeren de resultaten van deze wetenschap vaak als arbitrair en zweverig. De waarlijk rechtse mens gaat meer voor de evidentie van voorbeelden. Van keiharde voorbeelden uit de praktijk. Een voorbeeld, zo zegt men in die kringen, maakt vaak veel meer duidelijk dan duizend op wetenschappelijke bewijzen gebaseerde algemeenheden. Bovendien is een voorbeeld veel makkelijker te gebruiken voor het ‘bewijzen’ van het eigen gelijk. Je hebt het a.h.w. voor het uitkiezen. Welk voorbeeld komt het best overeen met jouw eigen maatschappij-opvatting! De humane wetenschap is immers niets anders dan een zoveelste mening, zo zegt men in die materialistische subcultuur maar al te vaak. En er bestaan ongeveer 7 miljard mensen, derhalve zeven miljard voorbeelden en zeven miljard meningen. En wat is een wetenschappelijke mening trouwens waard bezien in het licht van geld en macht.

Voor elk wat wils dus. De rechtse mens kan putten uit een schier oneindige bron van voorbeelden. Voor elke levensovertuiging een voorbeeld. Het staat ook heel stoer. Werken met keiharde voorbeelden uit ‘de praktijk’. Het geeft aan dat je midden in het volle leven staat. Je hebt zelf geconstateerd dat een specifiek mens een bepaald specifiek gedrag vertoond. Als dat gedrag je bevalt en het onderschrijft jouw kijk op de mensheid, dan kun je het stiekem alsnog veralgemeniseren en ten eigen bate aanwenden. En klaar is kees. Bevalt het je niet dan kun je altijd nog zeggen dat het maar een voorbeeld is.

Concluderend zal voor de een de gemiddelde mens als wetenschappelijk fenomeen wel bestaan en voor de ander bestaat de gemiddelde mens überhaupt niet.

Wat valt er te zeggen over ‘het beeld’? Wat bedoelen wij met het hebben van een ‘beeld’ over onszelf?

Een beeld is o.m. “de voorstelling van iets door be- of omschrijving in woorden”

“Cogito ergo sum”, ‘ik denk dus ik besta’. Volgens meneer Descartes. Je kunt dus zeggen dat het bedoelde ‘ik’ een wezen, een lichaam is, die een geest of een ziel heeft, met die ziel of geest dat lichaam gewaar wordt, het kan definiëren als zijn lichaam en daarom niet anders kan dan concluderen dat hij bestaat. Denken is een proces dat zich exclusief afspeelt in de spelonken van je eigen hersenpan. Met name het vooronder van de schedelruimte, de zgn. frontale kwabben (lobi frontales) die zich bevinden aan de voorkant van de grotehersenhelften, is betrokken bij behoorlijk veel psychische functies zoals impulsbeheersing, beoordelingsvermogen, probleemoplossing, planning, sociaal gedrag, taal en geheugen. Ervaringsfeit blijft echter dat je als wezen met een zelfbewustzijn de buiten het ‘ik’ liggende werkelijkheid slechts kunt kennen middels intensieve bemiddeling van je eigen brein. De werkelijkheid is zoals jij hem ervaart en niets anders!!! Filosofisch is deze stelling niet te weerleggen. De werkelijkheidservaring van de mens kan volgens de wetten van de simpele logica derhalve niets anders dan subjectief zijn. Desalniettemin manifesteert het ‘niet-IK’ (de buitenwereld) zich middels onze hersenfunctie toch als een reëel, buiten de eigen persoon existerend, fenomeen. En die manifestatie is, zoals ik het dus zie, een keiharde illusie Er is in feite niets objectiefs te bespeuren aan de door ons gepercipieerde werkelijkheid. De door mij gepercipieerde werkelijkheid bestaat logischerwijze alleen maar in mijn eigen brein en het is derhalve voor de hand liggend dat er daarbuiten geen sprake is van een eigenstandige werkelijkheid, van een “Ding an sich” zoals Immanuel Kant het zo treffend noemde (zie ‘Geschiedenis van de Filosofie’ voor beginners. Deel 2). Als u begrijpt wat ik bedoel! Solipsisme heet deze maffe, zij het onweerlegbare, gedachtegang, en het heeft, naar ik meen te weten, Maarten Biesheuvel tot de waanzin gedreven.

Wij, gewone alledaagse mensen, hebben een stilzwijgende afspraak met elkaar die behelst dat wij er van uitgaan dat de externe objectieve werkelijkheid wel degelijk bestaat. Er is immers sprake van een gezamenlijke, min of meer eenduidige ervaring van die werkelijkheid. In die werkelijkheid denken en acteren mijn medemensen en bestaat de buitenwereld. Vanuit die, misschien wel volstrekt illusoire, werkelijkheid lijken de ‘externe’ stimuli afkomstig te zijn die maken dat ik die werkelijkheid als een ‘ Ding an sich’ ervaar. Dat alles, d.w.z. het totaal aan prikkels afkomstig uit mijn directe en indirecte leefomgeving, vormen, samen met mijn genetisch blauwdruk, de context van mijn leven. Zij bepalen en construeren mijn leven; zij schenken de liefde, de veiligheid, de gehechtheid, de binding en het vertrouwen. Kortom, vanaf mijn geboorte vormen de hersenen langzamerhand, in samenwerking met alle specifieke individuele genetische kenmerken die bij de geboorte al aanwezig zijn, onder invloed van externe stimuli, een beeld van de buitenwereld, maar ook een beeld van de eigen persoon. Tot die buitenwereld behoren dus ook de beelden die ik construeer van mijn medemensen. En hier begint de ellende! Ik ervaar dienaangaande namelijk een grote en onoverbrugbare scheiding. Er staat een massieve muur tussen mijn |’IK’ en het ‘Niet-IK’ En dat is de reden dat ik het gevoel heb dat ik mijn medemens eigenlijk nooit echt bereik, dat de communicatie met mijn medemens altijd gebrekkig of zelfs afwezig is, hoe goed ik ook mijn best doe om voornoemde muur te doorbreken. Ik kan wel met ze praten, maar de taal waarvan ik me moet bedienen om te communiceren blijkt steeds weer een onvolkomen vehikel om gedachten over en weer adequaat en exact over te brengen. Leven met anderen is, in mijn ogen, dus per definitie altijd leven met heel veel, door jezelf en door anderen gegenereerde, misverstanden, desinformatie en verwarring. Daaruit volgt dat het beeld dat ik van mijzelf heb en dat voor een groot deel is gevormd op geleide van mijn, per definitie uiterst gebrekkige, interactie met het denken en handelen van anderen voor een groot deel onjuist is omdat de ander mij en ik die ander dus, zoals reeds eerder gezegd, in feite niet kan kennen. De enige die, louter logisch gezien, iets zinnigs, iets concreets, iets dat exact overeenkomt met de door mij gepercipieerde werkelijkheid, over mijn persoon kan zeggen of denken ben ik, per definitie dus, zelf. Wat de ander over mij meent te moeten zeggen of denken kan niet anders dan gebaseerd zijn op onvolledige, gefragmentariseerde en onjuiste informatie en berust, spijtig genoeg, soms ook op irrationele vooroordelen, kwaadaardigheid en haat, zijnde eigenschappen de op hun beurt voortvloeien uit de existentiële angst die elk (modern) mens kwelt, de diepgewortelde angst voor de dood, de angst voor de ander, voor het vreemde, het bedreigende; angst die in de krochten van het reptielenbrein van elk individu zetelt. Wat een ander dus over mij denkt is per definitie mijn subjectieve vertaling van een niet eenduidige en eigenstandige werkelijkheid. Ik moet het dus doen met een dubbele vertekening van de werkelijkheid. Blijft er dan nog wel een echte, zich volledig buiten mijn “IK” bevindende werkelijkheid over? Ik kom eigenlijk niet verder dan dat er kennelijk een, buiten mijn “IK” gelegen, bron is die zich middels externe stimuli aan mij kenbaar maakt. Verder valt er door mij niets over te zeggen.

Uiteindelijk staan wij moederziel alleen in het leven omdat het ons helaas niet gegeven is om daadwerkelijk contact met de ander te maken. Het blijft bij raden, bij vermoedens, bij waanbeelden.

Gelukkig is bovenstaande louter theorie en klinkt het ons, als nuchtere, keihard werkende, eerlijke en rechtvaardige mensen allemaal als baarlijke nonsens in de oren, terwijl het toch een min of meer logische gedachtegang is. Maar kennelijk totaal niet werkbaar in de praktijk. In werkelijkheid doen wij niet anders dan oordelen over de ander, doen wij vaak niets anders dan het exalteren van ons eigen denken en handelen en vinden wij het oordeel van anderen over ons doen en laten stiekem best wel belangrijk. Wat meer is, het oordeel van de ander is voor velen kennelijk nog veel belangrijker dan het eigen oordeel. Dat hele conglomeraat van relaties tussen het ‘IK’ en het ‘Niet-IK’ noemen wij het volle leven. Interactie met de hele wereld. Ja, wat dat betreft leven wij in een levensecht lijkende illusie. Is dat niet prettig?

Meneer Boeddha – wie kent hem niet?? – heeft er zo zijn eigen gedachten over. Hij verwerpt het ‘Zelf’ en ziet geen verschil tussen het ‘IK’ en het ‘Niet-IK’. Maar daarover later meer.

22 reacties

Opgeslagen onder Uncategorized